Een sloeber met een prachttoestel

Er zijn nu in Nederland 16 miljoen vliegtuigexperts, constateerde minister van Defensie Jeanine Hennis-Plasschaert deze week in NRC Handelsblad. De nationale discussie over de Joint Strike Fighter, oftewel de F-35 Lightning II, woedt op alle kanalen.
Die discussie gaat voor een groot deel over geld, dat er uiteraard niet is in tijden van crisis, en veel minder over defensie, buitenlandse zaken en internationale veiligheid. GroenLinks stelt in een paginagrote advertentie: ‘We kiezen voor werk, niet voor de JSF’. Maar ‘werk’ is geen straaljager.
Om een beetje zinnig debat te voeren over de aanschaf van gevechtsvliegtuigen en defensie in het algemeen is het beter om ergens anders te beginnen, namelijk met een analyse van de internationale verhoudingen op veiligheidsgebied.
Het kernwoord hier is onzekerheid. De overzichtelijkheid van de Koude Oorlog ligt ver achter ons. Een acute bedreiging door een grote macht is er niet. Maar in een boog rond het zuiden van Europa, grofweg van Tunesië tot Tsjetsjenië, zijn allerlei brandhaarden, sommige smeulend, sommige in volle ontbranding.
De onzekerheid wordt vergroot door de verschuiving van economische macht, de ‘draai’ naar Azië van de Verenigde Staten, die decennialang de belangrijkste leverancier van veiligheid waren voor West-Europa, de ontwikkeling van terrorisme en extreme ideologieën, de impact van technologieën die de wereld kleiner maken, van drones en computernetwerken tot raketten en massavernietigingswapens. Ik baseer me hierbij losjes op de Internationale Veiligheidsstrategie van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland de neutraliteit verlaten en gekozen voor een bondgenootschap met de Amerikanen en met andere Europese landen in de Navo. Dat staat dat niet echt ter discussie. In de strategie staat ook dat er meer in EU-verband moet worden samengewerkt. Ook dat is logisch, al is dit lang niet altijd eenvoudig te bereiken.
Page 1
De strategische belangen van Nederland zijn, aldus de strategie, de bescherming van het eigen grondgebied en dat van bondgenoten, een goede internationale rechtsorde en economische veiligheid.
Tot dan toe is er niet veel aan de hand. Dit zijn redelijk traditionele uitgangspunten van het Nederlandse buitenlandse beleid.
Het vervolg op het stuk van Buitenlandse Zaken is de nota van minister van Defensie Hennis. Maar in deze omschakeling van analyse naar praktijk gebeurt iets vreemds.
Want de wereld is onvoorspelbaarder, maar als het erop aankomt daarop ook met militaire middelen te reageren, zal Nederland steeds vaker nee moeten verkopen. De ambities van Nederland worden fraai verwoord op het geduldige papier van Buitenlandse Zaken, maar als het om de hardware van Defensie gaat, is het beeld heel anders.
De samenvatting van de nota van Hennis bestaat vooral uit de woorden: verkoop, opheffing, sluiting. Dat is een voortzetting van 22 jaar bezuinigen op Defensie, wat dan toch een vorm van zekerheid is.
Er is één uitzondering op deze berichten: de voorgenomen aanschaf van 37 van die vermaledijde F-35’s. Een verrassing was hooguit het aantal: de beslissing om deze stap te nemen ligt al tien jaar in de week.
Met deze keus wordt de Nederlandse defensie een arme sloeber met een paar heel goede spullen, als de JSF ooit doet wat beloofd wordt. Nederland kan dan meedoen met de VS ‘in het hoogste geweldsspectrum’. Maar slechts even, want voor zo’n missie heeft Nederland eigenlijk meer dan vijftig toestellen nodig, aldus denktank Clingendael. De overige mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld voor operaties à la Uruzgan, worden beperkt.
Of een uitgeklede krijgsmacht met een paar hightechvliegtuigen in overeenstemming is met wat Nederland echt wil bereiken met zijn defensie, is een mooi onderwerp voor een discussie die verdergaat dan de vergelijking van de kosten van de F-35 met die van drie weken zorg.

Het Parool, 21 september 2013